En toen was ik echt ziek

Ik was de hele ochtend aan het twijfelen. Zal ik bellen? Zal ik niet bellen? Ik had al weken, zeg gerust maanden last van mijn benen. Regelmatig zakte ik even door mijn been heen en mijn bovenbenen stonden strak van de spanning. Mijn voeten en vingertoppen voelden doof.  En toch twijfelde ik. Ik wilde het niet zien. Ik gaf geen aandacht aan de pijn. Ik was toch zeker de baas? Ik negeerde volkomen de hulpkreet van mijn lijf.  Ik had mezelf al zo lang opgejut.
Ik had mijn contract verminderd in de hoop dat het zou helpen. Ik had de opleiding die ik zou graag wilde doen stopgezet. Allemaal in de hoop dat het beter zou worden. Maar het werd niet beter.
Elke dag dat ik gewerkt had moest ik er een week voor bijkomen. Maar die tijd was er niet. Ik werd steeds vermoeider, mijn lijf deed steeds minder wat ik wilde.
Toen het nieuwe jaar begon had ik me zo voorgenomen om tegen iedereen te zeggen dat het weer goed ging. In de ijdele hoop dat als ik het maar regelmatig hardop zei het werkelijkheid zou worden.
Maar het ging niet goed.
Ik moest  ’s avonds werken. Op de Eerste Harthulp. En daar werk je alleen.
Ik kon het me niet veroorloven om niet op mijn benen te kunnen staan. Ik kon me niet veroorloven dat mijn hoofd om acht uur al klaar was met nadenken.
En dus deed ik het enige logische wat er moest gebeuren. Ik belde naar mijn werk om mij ziek te melden.  Ondanks dat ik niet anders kon, voelde het voor mij als falen. Sinds de MS-diagnose in 2007 heb ik er altijd voor gewaakt om niet ziek te zijn. Ik wilde altijd dat ik als een normale werkneemster gezien werd. Ik wilde dat niemand zou merken dat ik iets mankeerde.
Maar nu was de MS mij de baas. Huilend meldde ik mij ziek. In de hoop dat ik na twee weken gewoon weer aan het bed zou staan.
Het was 14 januari 2019. Ik realiseerde me toen nog niet dat die week daarvoor de laatste week zou zijn dat ik in mijn witte uniform als verpleegkundige had gewerkt.


Reacties